Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2406

Datum uitspraak2006-03-30
Datum gepubliceerd2006-04-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2489 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanvraag oorlogsgetroffene om vergoeding van dan wel tegemoetkoming in de kosten van aanschaf van een auto.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 05/2489 WUV U I T S P R A A K in het geding tussen: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij besluit van 31 maart 2005, kenmerk JZ/R70/2005/0165, heeft verweerster ten aanzien van eiser uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft eiser aangegeven waarom hij zich niet met het bestreden besluit kan verenigen. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 16 februari 2006. Aldaar is eiser in persoon verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Eiser, die is geboren [in] 1933 in het voormalige Nederlands-Indiƫ, is bij besluit van verweerster van 9 augustus 2004 erkend als vervolgde in de zin van de Wet. Bij genoemd besluit is aan hem ingaande 1 oktober 2003 een tegemoetkoming toegekend in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer. Een door eiser ingediende aanvraag om toekenning van een periodieke uitkering is afgewezen. Verweerster heeft daarbij aanvaard dat eiser psychische klachten heeft die door of in verband met de vervolging zijn ontstaan, maar niet leiden tot een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten. Met betrekking tot de bij eiser bestaande rug- en maagklachten heeft verweerster geen verband met de vervolging aangenomen. Een door eiser tegen de afwijzing van de periodieke uitkering ingediend beroep is bij uitspraak van deze Raad van 30 juni 2005, kenmerk 04/5658 WUV, ongegrond verklaard. Bij schrijven van 29 oktober 2004 heeft eiser bij verweerster een aanvraag ingediend om vergoeding van dan wel tegemoetkoming in de kosten van aanschaf van een auto. Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 14 februari 2005, zoals na door eiser gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Eiser kan zich met de afwijzing van zijn verzoek niet verenigen. De Raad overweegt als volgt. Verweerster hanteert bij voorzieningen ter zake van de aanschafkosten van een auto de richtlijn dat deze uitsluitend worden toegekend indien bij de betrokkene sprake is van zodanige beperkingen (al dan niet met de vervolging samenhangend) dat hij/zij niet van het openbaar vervoer en evenmin van een taxi gebruik kan maken. De Raad heeft deze gedragslijn van verweerster in constante jurisprudentie niet onjuist of onredelijk geacht. Naar blijkt uit de gedingstukken van medische aard is het voor eiser mogelijk van het openbaar vervoer gebruik te maken. Blijkens het in het kader van eisers aanvraag om een periodieke uitkering uitgebrachte rapport van onderzoek, verricht op 16 juli 2004, reist eiser per bus en beschikt hij over een NS-kaart met vrije reizen waarvan hij ook gebruik maakt. Eiser heeft zulks ook niet ontkend. Hij heeft ter zitting van de Raad toegelicht dat het reizen per openbaar vervoer voor hem mogelijk is, maar problemen met zich brengt bij lang wachten op bus of deeltaxi en bij vertragingen van de trein. Van een absolute verhindering om gebruik te maken van het openbaar is bij eiser derhalve geen sprake. Voor toekenning van een vergoeding van dan wel tegemoetkoming in de aanschafkosten van een auto is overeenkomstig verweerster hiervoor weergegeven beleid mitsdien geen plaats. Omstandigheden die in het geval van eiser hadden moeten leiden tot toekenning van de door hem gevraagde voorziening in afwijking van dit beleid, zijn aan de Raad niet gebleken. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. H.R. Geerling-Brouwer, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2006. (get.) H.R. Geerling-Brouwer. (get.) J.P. Schieveen. HD 21.02